en
meisjesopvoeding bij Rousseau
Hans van Crombrugge
© Pedagogiek,
jaargang 21 nr. 1, maart 2001, ISSN 1567-7109
Emile en Sophie
wisselen boeken uit Lectuur en meisjesopvoeding bij Rousseau
Hans van Crombrugge
Hans van Crombrugge is als hoogleraar verbonden aan de Vakgroep Pedagogiek van de Universiteit Gent. Correspondentieadres: Henri Dunantlaan 1, B-9000 Gent.
Trefwoorden
Trefwoorden: opvoeding, geschiedenis, Rousseau, meisjes
'Sophie, zei ik op een dag, ruil met Emile wat boeken. Geef hem je
Télémaque, zodat hij leert op hem te gelijken; en dat hij jou de Spectateur,
die je zo graag leest, geeft. Bestudeer daarin de plichten van de eerbare
dames, en bedenk dat over twee jaar deze deugden die van jou zullen zijn.'
(Rousseau, 1951/1762, p. 573) [1]
Inleiding
'Ik haat boeken; ze leren alleen maar te
spreken over wat men niet kent.' (Rousseau, 1951/1762, p. 210) In de
pedagogische historiografie is Rousseaus afkeer van boeken gemeengoed. In
tegenstelling tot de gangbare opvattingen binnen de Verlichting dat boeken een
belangrijk middel voor de zedelijke verheffing van mens en samenleving waren,
wees Rousseau vooral op de negatieve aspecten van lectuur (Fourny, 1990).
Hierbij keerde hij zich niet enkel tegen de zogenaamde 'slechte boeken', maar
stelde hij boeken als een principieel kwaad voor. In de ideale 'natuurlijke'
opvoeding - zoals beschreven in de Emile - horen boeken eigenlijk niet
thuis. Slechts één boek kent genade: Robinson Crusoë en wel omdat dit
boek alle andere lectuur overbodig zou maken. Robinson Crusoë leert
Emile juist wat men niet via boeken kan leren: het verhaal laat toe Emile de
ware verhoudingen tussen de dingen te laten ervaren, zonder hem op te zadelen
met de vooroordelen van de mensen. Zoals de opvoeding een negatieve opvoeding
moet zijn in de zin dat de steeds beschikbare opvoeder juist daar is om al het
menselijke ver weg te houden bij de opvoeding, zo heeft Robinson Crusoë de
functie een opvoeding zonder lectuur mogelijk te maken (Jurt, 1994, p. 542).
Er is echter nog een ander boek dat een belangrijke rol
speelt: Les Aventures de Télémaque. Dit boek van Fénélon wordt gelezen
door Sophie, het meisje dat voorbestemd is om later met Emile door het leven te
gaan en van wie de opvoeding uitvoerig beschreven wordt in het laatste deel van
de Emile. In menig opzicht is Les Aventures de Télémaque de
antipode van Robinson Crusoë. Het boek van Fénélon uit 1699 brengt het
verhaal van de zoon van Odysseus die samen met zijn begeleider Mentor op zoek
gaat naar zijn vader die maar niet terugkeert van de oorlog tegen Troje. Dit
verhaal is een aanvulling op de Odyssea van Homeros, waarin de avonturen
van Telemachus niet beschreven worden. Het boek dat Fénélon schreef om te
gebruiken bij de opvoeding van de kleinzoon van Louis XIV, kan gelezen worden
als een Bildungsroman. In tegenstelling tot Robinson Crusoë speelt
het verhaal zich echter niet af op een onbewoond eiland: Telemachus maakt op
zijn reis juist kennis met alle mogelijke culturen en samenlevingen.
In de secundaire literatuur - waarvoor de interpretatie van
Barbra de Negroni model staat - wordt de lectuur van Les Aventures de
Télémaque door Sophie begrepen tegen de achtergrond van het fundamentele
verschil tussen de opvoeding van jongens en meisje (De Negroni, 1987). Emile
krijgt met Robinson Crusoë een identificatiemogelijkheid om in de
onvermijdelijke état civile zo natuurlijk mogelijk te functioneren.
Sophie, die als vrouw een geprivilegieerde relatie tot de natuur heeft, moet
een andere identificatiemogelijkheid krijgen om te kunnen gaan functioneren in
de maatschappelijke toestand. Dit wil zeggen dat ze enerzijds het voorbeeld
moet krijgen van haar positie van afhankelijkheid van de man en anderzijds van
de ideale man waaraan ze zich geheel kan wijden. Les Aventures de Télémaque levert
beide elementen: Telemachus is de ideale man die in de persoon van Emile
werkelijkheid zal worden en doorheen de avonturen leert Sophie de ideale
hiërarchische maatschappelijke verhoudingen kennen. Ter staving van deze
interpretatie wordt aangevoerd dat Emile zelf ook Les Aventures de Télémaque
moet lezen, en wel juist omwille van de politieke inzichten ervan.
Deze gangbare interpretatie van Rousseaus opvatting over
het gebruik van boeken in de opvoeding is echter om verschillende redenen
onbevredigend. Zijn houding ten aanzien van boeken is veel complexer dan een
dergelijke interpretatie laat vermoeden, op de eerste plaats omdat zijn opvattingen
over de verhouding van natuur en maatschappij erg complex zijn. Deze
complexiteit heeft niet alleen gevolgen voor zijn pedagogisch denken, maar
bepalen ook zijn opvattingen over verschillen en gelijkenissen tussen man en
vrouw (verg. Martin, 1985). Gewoonlijk wordt Rousseau gelijkgesteld met een
'terug naar de natuur'. De inzet van Rousseaus oeuvre is evenwel niet de
terugkeer naar een natuurlijke oorspronkelijke staat, maar juist de
onmogelijkheid van een dergelijk ondernemen.
In zijn werk thematiseert hij de mogelijkheden en grenzen
van de politieke, morele en pedagogische strategieën voor een terugkeer naar de
natuur, waarbij hij vooral wijst op de onoplosbare tragiek van het menselijk
bestaan dat naar een oorspronkelijke natuur verlangt. Opgave is dan tegenover
deze tragiek een juiste - deugdzame - houding te vinden (Van Crombrugge, 1995).
Zo brengt de Emile niet zozeer het verhaal van een natuurlijke
opvoeding, als wel het relaas van een opvoeding die aanvankelijk 'natuurlijk'
wil zijn, maar die omwille van de onvermijdelijke maatschappelijke
gesitueerdheid van de mens omslaat in waardenoverdracht. In deze houdt de
opvoeder waarden en deugden voor aan de hand waarvan de mens die geen toegang
meer heeft tot een oorspronkelijke natuurlijke goedheid, zich tegenover de
maatschappelijke 'onwaarden' kan verzetten. Bovendien onderlijnt Rousseau dat
deze deugdzaamheid geen sluitende garanties biedt tegen verder verval. Zo
beschrijft hij in een ongepubliceerd fragment hoe Emiles opvoeding op een
mislukking uitloopt (Rousseau, 1969).
Rousseaus houding tegenover boeken is doordrongen van een
vergelijkbare tragiek. Terwijl de boekdrukkunst oorzaak van veel persoonlijk en
maatschappelijk leed is, is lectuur ook de enige mogelijkheid om dat leed te
verdragen. Zijn eigen autobiografische geschriften staan daarom ook bol van
zowel verwijten als éloges aan lectuur. In zijn politieke geschriften
wijst hij ook niet alleen op het nefaste gevolg van het bestaan van boeken
waardoor allerlei filosofische droombeelden niet uit de wereld geraken, maar
gebruikt hij voortdurend en heel expliciet boeken en verwijzingen naar boeken
om zijns inziens foutieve denkbeelden en foutieve lectuur te bekritiseren
(Ganachaud, 1999). Trouwens, in de Emile zegt hij niet alleen dat hij
boeken haat omdat ze mensen leren spreken over aangelegenheden waarover ze
niets weten, maar heeft hij het ook over 'l'art si utile et si agréable'
waardoor mensen gevoelens en verlangens kunnen communiceren zonder vast te
zitten aan de geografische afstand (Rousseau, 1951/1762, p. 116). Emile geeft
bovendien voortdurend blijk van veel meer dan alleen maar Robinson Crusoë gelezen
te hebben. Om maar een voorbeeld te noemen: Emile begrijpt Sophie aanvankelijk
niet, omdat hij alleen Telemachus van Homeros kent, wat op zijn minst de idee
dat Emile alleen Robinson Crusoë zou mogen lezen relativeert (idem, p.
525). Ook wisselt Rousseau zijn principiële stellingnamen voortdurend af met
pragmatische overwegingen. Zo stelt hij dat Emile - als hij dan toch leest -
vooral de klassieken moet lezen. Deze worden als waardevol ervaren en geplaatst
tegenover de compilatiewerken die Rousseau helemaal niet kan appreciëren
(ibidem, p. 429). Moet men de realiteitswaarde van boeken wantrouwen, werken
waarin teksten à la carte verzameld worden, moeten zeker gemeden worden
(Termolle, 1999).
In de gangbare interpretaties wordt Les Aventures de
Télémaque een pedagogische functie, analoog aan die van Robinson Crusoë toegedicht.
Hierbij wordt verondersteld dat jongens en meisjes fundamenteel verschillen en
daarom ook op een andere wijze opgevoed moeten worden. Als meisje moet Sophie
vooral voorbereid worden op een aan de man ondergeschikte rol. Een dergelijke
redenatie gaat echter voorbij aan de complexiteit van de vrouwbeelden bij
Rousseau. Zoals de menselijke natuur voor Rousseau geen eenduidig gegeven is,
zo zijn de vrouwelijke en mannelijke natuur niet zonder meer complementaire
gegevens. Uitspraken over de natuur van het seksuele verschil en over de
taakverdeling tussen geslachten zijn bij Rousseau niet eenduidig (Martin,
1985). Hoogstens kan gesproken worden over geslachtelijke deugden die op
verschillende wijze gerealiseerd moeten worden in de verschillende rollen die
vrouwen - als minnares, echtgenote, huishoudster, moeder van de kinderen - te
vervullen hebben (verg. De Graaf (1996) en de daar besproken literatuur). En
ook hier wijst Rousseau vooral op de onmogelijkheid tegelijk alle rollen op een
harmonische wijze te vervullen. Zowel Julie ou la nouvelle Héloïse, als
het fragment Emile et Sophie ou les solitaires brengen verhalen van de
tragiek van de vrouw die zowel mens, moeder als echtgenote dient te zijn (van
Crombrugge, 1995).
Dat Les Aventures de Télémaque toevallig en
individueel gelezen wordt door Sophie, wordt in de gangbare interpretaties als
onbelangrijk beschouwd. Het heet dat bij Rousseau niets toevallig gebeurt. Dat
laatste is waar, maar in het geval van Sophies lectuur wijst niets op een
arrangement vanwege de opvoeders, daar waar bij andere 'toevalligheden' in de
opvoeding van Emile Rousseau duidelijk de hand van de gouverneur terzake
aangeeft. Het lijkt wel alsof het feit dat Les Aventures de Télémaque geschreven
is door Fénélon - de door Rousseau aanbeden auteur van De l'Education des
Filles - volstaat om aan het boek een positieve pedagogische betekenis toe
te kennen.
Op verwijzingen naar andere lectuur wordt in de gangbare
interpretaties niet ingegaan, laat staan dat men deze kritisch zou analyseren.
Emile en Sophie lezen nochtans andere boeken. Eén daarvan is Le Spectateur. Deze
Spectateur die door Sophie blijkbaar graag gelezen wordt, wordt op
uitdrukkelijk verzoek van de gouverneur door Emile aan Sophie gegeven, in ruil
voor het boek van Fénélon. De gouverneur heeft met deze uitwisseling een
uitdrukkelijke bedoeling: het leren van haar deugden en plichten als vrouw
(Rousseau, 1951/1762, p. 573). Terwijl in de gangbare interpretaties aandacht
is voor Emiles lectuur van Les Aventures de Télémaque, wordt nergens
over deze ruil gesproken, noch wordt ingegaan op de uitgesproken pedagogische
bedoeling van de gouverneur. Om één of andere reden vindt men dit niet
belangrijk. Zoals men evenmin in de analysen het feit betrekt dat Rousseau, die
zegt dat meisjes beter niet kunnen leren lezen, in Julie ou la nouvelle
Héloïse - in de twaalfde brief van het eerste deel - de gouverneur een
bibliotheek laat samenstellen voor de opvoeding van Julie (Rousseau, s.d./1761,
pp. 24-28; Pau-Gillot, 1999).
In wat volgt zullen we nu juist op deze 'vergeten'
elementen ingaan, omdat ze een ander licht werpen op de houding van Rousseau
inzake het gebruik van boeken in de meisjesopvoeding. Meer in het bijzonder
zullen we nagaan welke rol Les Aventures de Télémaque in verhouding tot
de Spectateur in de opvoeding van Sophie speelt. Hierbij vertrekken we
van de denkbeelden van Fénélon over het gebruik van boeken bij de opvoeding van
meisjes. Fénélon is immers niet alleen de auteur van Les Aventures de
Télémaque; ten tijde van Rousseau waren zijn ideeën over de opvoeding van
meisjes ook de norm (Chérel, 1970/1917; Heinrich, 1930, pp. 81-112).
Sophie leest Les
Aventures de Télémaque of hoe het niet hoort volgens Fénélon
In zijn De l'éducation des Filles gaat
Fénélon nader in op de lectuur van meisjes en het gebruik van boeken in de
opvoeding (Fénélon, s.d./1678). Hij koppelt twee voorwaarden voor een
pedagogisch verantwoord gebruik van boeken. Vooreerst moeten de boeken nuttig
zijn. Ze mogen geen onbereikbare idealen voorhouden. Dergelijke
'hersenschimmen' ('chimères') maken de meisjes alleen maar ongelukkig. Door de
lectuur van onrealistische literatuur gaan de meisjes zich isoleren van de
werkelijkheid die immers niet beantwoordt aan hun hooggestemde idealen (idem,
pp.22-23). Een tweede voorwaarde voor een pedagogische lectuur - welke in de
opvoedingsvisie van Fénélon geïmpliceerd is - is dat de moeder/opvoeder steeds
op de hoogte moet zijn van wat het meisje leest. De lectuur moet een
aangrijpingspunt ('ouverture') voor een pedagogisch gesprek zijn. Veel erger
dan onaangepaste lectuur, is het meisje aan zichzelf overlaten (ibidem, p. 114,
130). Omwille van deze twee vereisten, moet de bibliotheek van meisjes niet
alleen zorgvuldig samengesteld worden, maar moeten de meisjes ook van zeer
nabij gevolgd worden door de opvoeder.
Wanneer we nu teruggaan naar Sophie en haar lectuur van Les
Aventures de Télémaque van Fénélon, dan zien we dat Rousseau hier juist een
voorbeeld geeft van hoe het niet mag volgens diezelfde Fénélon. Rousseau speelt
Fénélons boek heel subtiel uit tegen de aanwijzingen van Fénélon over het
lezen. Eerst schildert Rousseau het beeld van Sophie die heel harmonisch
samenleeft met haar ouders en die - en dit wordt heel uitdrukkelijk gesteld -
'niet gevormd is door lectuur, maar louter door gesprekken met haar vader en
haar moeder, door haar eigen nadenken en door wat ze zelf waargenomen heeft in
het beetje wereld dat ze gezien heeft' (Rousseau, 1951/1762, p. 501). In het
geheim leest Sophie echter een boek dat ze toevallig gevonden heeft: Les
Aventures de Télémaque van Fénélon. Ze houdt deze lectuur voor zichzelf en
Rousseau vermeldt dat Sophie zwijgzaam wordt: haar humeur wijzigt, de spontane
omgang met de ouders stokt. De oorzaak van de verandering van de gezinssfeer is
de inhoud van het boek. Sophie is verliefd geworden op een geheel onrealistische
Telemachus. Sophie verwijt als het ware haar ouders dat ze haar zo'n
onwerkelijk boek hebben laten lezen en haar zulke hoge idealen hebben leren
koesteren: wat baten dergelijk idealen immers als ze niet bestaan. 'Ach moeder!
Waarom heeft u mij de deugd veel te beminnelijk weergegeven? Het is veeleer uw
fout dan de mijne, als ik alleen haar kan beminnen' (idem, p. 513). Hiermee
verwoordt Sophie de kritiek van Fénélon ten aanzien van de lectuur van
'verhalen van hersenschimmige avonturen' (Fénélon, s.d./1678, p. 22).
De keuze van het boek is bij dit alles niet toevallig. Het
boek was een bestseller in die tijd (Goré, 1968/1699). Fénélon is bovendien ook
bekend als de auteur van De l'éducation des filles (1678), een traktaat
dat ook nog in Rousseaus tijd duidelijk de standaard is bij het nadenken over
meisjesopvoeding. Fénélon heeft daarin gesteld, zoals reeds aangegeven, dat
meisjes wel degelijk mogen lezen, maar onder bepaalde voorwaarden. Deze
voorwaarden zijn in de geschetste situatie niet vervuld. De lectuur van het
boek van dezelfde Fénélon wordt gehanteerd als voorbeeld van hoe het niet mag.
De geheime verliefdheid en jaloezie verstoren Sophies rust en brengen haar
opvoeding, die tot dan toe rimpelloos verlopen was, in gevaar. Opmerkelijk is
de structurele parallellie tussen deze situatie en twee andere situaties: één
in de Emile zelf en één uit Les Aventures de Télémaque. Een
eerste parallel of spiegelfiguur betreft de jaloezie van Sophie ten aanzien van
Eucharis. In de secundaire literatuur legt men de nadruk op het feit dat Sophie
verliefd is op Telemachus. In feite onderlijnt Rousseau vooral het feit dat
Sophie jaloers is: ze is de rivale van Eucharis. Eucharis is een en al passie
voor Telemachus. Haar passie wordt Sophies onrust. De wijze waarop Rousseau het
verhaal vertelt legt het accent derhalve niet zozeer op een mogelijke
identificatie door Sophie van Telemachus en Emile, maar wel op Sophie die als
het ware in de plaats van Eucharis verliefd is op Telemachus. Sophie wordt in
de situatie geplaatst, niet van de kuise vrouw - die in Fénélons verhaal wel
degelijk aanwezig is in de figuur van Antiope, maar door Rousseau niet wordt
vermeld -, maar van de vrouw die verteerd wordt door verlangen. Rousseau zegt dat Sophie 'est la rivale d'Eucharis' (Rousseau,
1951/1762, p. 513). Hiermee plaatst hij Sophie niet zozeer op de plaats van Eucharis, als wel
van Calypso die in het verhaal van Fénélon beschreven wordt als iemand die gek
van verlangen en jaloezie is (Fénélon, s.d./1699, p. 147; verg. De Graaf, 1996,
p. 133).
Een tweede parallel of spiegelfiguur is te vinden in de Emile
zelf. In het tweede boek van de Emile is Rousseau ingegaan op de
nadelen van het geschreven woord. Hij beschrijft daarbij hoe de rust van een
man geheel verstoord wordt door een brief die hij ontvangt (Rousseau,
1951/1762, pp. 66-68). Door de brief gaat hij zich zorgen maken en allerlei
onheil fantaseren. Zoals de reflexie de mens uit zijn oorspronkelijke
natuurlijke rust haalt, zo breekt het geschreven woord het oorspronkelijk geluk
door het opwekken van allerlei fantasieën. Hetzelfde gebeurt met Sophie: het
lezen doorbreekt de harmonie van haar bestaan (Vanpée, 1999). Het lezen van Les
Aventures de Télémaque heeft met andere woorden negatieve gemoedstoestanden
bij Sophie tot gevolg. Voordien was er rust, harmonie en gesprek; na de lectuur
is er passie, ergernis en eenzaam piekeren. Al deze gesteldheden zijn bij
Rousseau ook deze die hij gebruikt om de overgang van de natuurlijke toestand
naar de état civile te karakteriseren. Het geschreven woord, de brief,
het boek, Les Aventures de Télémaque zijn illustraties van de
onvermijdelijke overgang van natuur naar beschaving en van het daarbij horende
onvermijdelijke onheil. De opdracht van de mens is juist tegenover deze
onvermijdelijkheid een juiste houding te vinden. Het komt er voor de mens op
aan rust en harmonie te vinden, vergelijkbaar met die van de natuurlijke
oorsprong. Zoals bekend, komt hierbij een belangrijke rol toe aan de deugd, de vertu.
Deze deugdzaamheid is het antwoord van de burgerlijke mens die, eenmaal uit
zijn natuurlijke zelfgenoegzaamheid verjaagd, niet kan terugvallen op spontane
intuïties, die immers allemaal 'verdorven zijn. Het oeuvre van Rousseau is dan
te lezen als een verkenning van de mogelijke conceptualiseringen van deze deugd
van de 'vermaatschappelijkte' mens, alsook van de mogelijke - politieke en
pedagogische - strategieën om deze deugdzaamheid te realiseren in mens en
samenleving (Van Crombrugge, 1995). En lectuur is zo één van de mogelijkheden
om deugd te bevorderen.
Les Aventures de Télémaque biedt hiertoe geen
mogelijkheden. Interpretaties die wijzen op de ideale maatschappelijke
verhoudingen die in dat boek te vinden zouden zijn en waarmee Sophie zich zou
moeten identificeren, worden op geen enkele wijze ondersteund door de tekst van
de Emile. Het is trouwens zeer de vraag of in Les Aventures de
Télémaque wel positieve vrouwbeelden te vinden zijn. Volgens Hillenaar is
het boek juist doordrongen van Fénélons achterdocht en zelfs angst voor de vrouw,
wat resulteert in allerlei negatieve beelden zowel van de vrouw als meisje, als
echtgenote en als moeder (Hillenaar, 1994, p. 48). Kortom: Rousseau hanteert de
lectuur van Les Aventures de Télémaque alleen om te laten zien wat de
negatieve gevolgen zijn van de overgang van natuur naar maatschappij en op
welke wijze boeken hierbij kunnen functioneren. Rousseau introduceert
uitdrukkelijk andere lectuur voor Sophie die haar uit de passie op weg van de
deugdzaamheid moet zetten: Le Spectateur.
Sophie krijgt Le
Spectateur te lezen of hoe het wel moet
Bij het vertrek van Emile krijgt hij van
Sophie het boek van Fénélon. Emile en de gouverneur zullen vooral de politieke
passages van dat boek samen doornemen. Sophie krijgt in ruil niet Robinson
Crusoë, maar Le Spectateur en wel met als uitdrukkelijke boodschap
door de lectuur ervan zich de deugden van de honnêtes femmes eigen te
maken voor het moment dat Emile terug zal keren.
In het oeuvre van Rousseau komt Le Spectateur slechts
op één andere plaats voor. Niet onbelangrijk evenwel is dat Le Spectateur ter
sprake komt in de context van lectuur. Zo verhaalt Rousseau in zijn Confessions
dat hij bij Madamme de Waerens anders is beginnen te lezen en dat Le
Spectateur hem toen zoveel leesplezier heeft gegeven. 'Ofschoon mijn oude
leeswoede voorbij was, las ik een beetje van alles, omdat ik toch niets beter
te doen had. Le Spectateur beviel me bovenal het meest en deed me ook
goed' (Rousseau, 1973/1769-1770, p. 155). Ook interessant is een gesprek dat
James Boswell (1740-1775) met Rousseau had, tijdens zijn Grand Tour.
Boswell verhaalt hoe hij in 1764 met Rousseau sprak over de opvatting van deze
laatste dat boeken in feite de ervaring en kennis van de werkelijkheid in de
weg staan. Le Spectateur is blijkbaar een van de weinigen die goed
werden bevonden (Boswell, 1981/1764, p. 51; p. 55).
Om één of andere reden wordt in de secundaire literatuur
nergens aandacht besteed aan deze Spectateur. In de geannoteerde uitgave
van de Emile van Richard wordt vermeld dat het hier een 'periodiek blad
betreft dat verscheen te Londen van 1 maart 1711 tot 20 september 1714 en
uitgegeven werd door de Engelse schrijver Addison'. En de editor voegt er aan
toe: 'Het is een satirische schildering van de engelse ziel, destijds onwetend
en ruw, welke Addison moreel, deftig en beleefd wou maken' (Rousseau,
1951/1762, p.630). Koenig vermeldt in de noten bij Les Confessions: 'het
betreft hier de Spectateur van Addison, in 1714 te Amsterdam vertaald in
het Frans, een in zijn tijd zeer populaire periodiek' (Rousseau,
1973/1769-1770, p. 353).
In feite betreft het hier het prototype en voorbeeld van
alle moraliserende periodieken die in de loop van de achttiende eeuw in geheel
Europa verschijnen (Rau, 1980; zie ook Buijnsters, 1991). The Spectator werd
uitgegeven niet alleen door Joseph Addison (1672-1719), maar ook door Sir
Richard Steele (1672-1729) en kende als voorloper The Tatler, uitgegeven
door Steele. Het betreft hier een blad dat dagelijks verscheen en naar
schatting met een gemiddelde oplage van 3000 à 4000 (na een verhoging van de
belasting 1500 à 2000) exemplaren, met uitschieters van 15.000 à 20.000. Het
blad kende een enorm succes en werd zeer snel vertaald in het Frans. In die
taal verscheen het (zoals de Engelse heruitgaven) in zes boekdelen (Amsterdam
1714-1726) onder de titel: Le Spectateur, ou le Socrate moderne. Où l'on voit un Portrait naïf des Moeurs de ce Siècle. Traduit
de l'Anglois. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de Spectator om aan
zedenverheffing te doen (Nowak, 1984). Heel specifiek richtten Addison en
Steele zich tot de fair sex: 'But there are none to whom this paper will
be more useful, than to the female world' (Addison & Steele,
1970/1711-1714, p. 33) - en wel omdat het dagblad handelt over de 'duties of
virginity, marriage and widowhood' (idem, p. 16). De vertaler van de
Franse Spectateur bevestigt ook dat hoewel 'het werk bestemd is voor
verschillende soorten van mensen, de dames een erg belangrijke groep vormen'
(Addison & Steele, 1996/1726, pp. 15-16). De titel 'Spectator' wordt
verantwoord door te stellen dat men als toeschouwer beter in staat is de fouten
van het maatschappelijk spel te zien dan 'those who are in the game' (Addison
& Steele, 1970/1711-1714, p. 5). De ondertitel van de Franse versie 'ou
le Socrate moderne' verwijst allicht naar het feit dat de auteurs zich
vergelijken met Socrates: zoals Socrates de filosofie van de hemel naar de mens
op aarde bracht, zo is het de ambitie van de Spectator de filosofie te
brengen naar het dagelijks sociaal leven van de mens, naar de 'closets and
libraries, schools and colleges, to dwell in clubs and assemblies, at
tea-tables and in coffee-houses' (idem, pp. 31-32).
In de achttiende en negentiende eeuw werden de Spectator
en zijn Europese vertalingen en navolgers beschouwd als het belangrijkste
instrument van de Verlichting en de codering en verspreiding van de burgerlijke
moraal (na de bijbel wel te verstaan) (Ross, 1982; Sturkenboom, 1998). In
Frankrijk verschenen nog na 1750 verschillende edities. In tal van teksten uit
deze periode die handelen over welke literatuur tot 'improvement of mankind'
gelezen moet worden, wordt uitdrukkelijk gewezen op het belang van de Spectator
die trouwens in tal van privébibliotheken teruggevonden werd. Dat Rousseau Le
Spectateur bij Madame de Waerens leest en ter sprake brengt in zijn gesprek
met Bosswel is dus niet toevallig, zoals het helemaal niet toevallig is dat
deze Spectateur een belangrijke rol speelt in de opvoeding van Sophie.
We stelden reeds dat Le Spectateur gericht was op zedenverheffing, zich
vooral richtte tot de vrouwelijke lezers en in Frankrijk zeer verspreid was en
sterk aanbevolen werd (Rau, 1980, p. 151). Alleen al omwille van deze feiten,
is het duidelijk dat Rousseau in Sophies opvoeding tot deugdzaamheid Le Spectateur
een belangrijke rol kan laten spelen (verg. Brandes, 1994). Er is echter
meer aan de hand.
Vooreerst wilden Addison en Steele de burgerij niet zomaar
van moraliserende lectuur voorzien. De Spectator moest voorwerp van
gesprek worden in 'clubs and assemblies, at tea-tables and in coffee-houses'.
Spectator - een van de pseudoniemen die Addison en Steele gebruikten - beval
aan dat het blad in gezinnen 'part of the tea equipage' zou zijn (Addison &
Steele, 1970/1711-1714, p. 32). Vormende lectuur moest met andere woorden niet
alleen wat de inhoud betreft nuttig en aangenaam zijn - wat gerealiseerd werd
door de levensechte beschrijvingen -; ze moest ook een openbare lectuur zijn:
de gelezen literatuur moest besproken kunnen worden. 'I shall take it
for the greatest glory of my work, if among reasonable women this paper may
furnish tea-table talk' (idem, p. 16). Dit werd bevorderd doordat de Spectator
zelf in een discursieve vorm uitgegeven werd. Er werden stellingen
verdedigd en kritieken geformuleerd, vragen gesteld en beantwoord, telkens door
verschillende personen die in de vorm van brieven met elkaar converseerden.
Deze werkwijze was uitnodigend om in gesprek te gaan over de inhoud, daar de
lezer als het ware mee opgenomen werd in het gesprek van 'Mr. Spectator' en
protagonisten (Blaicher, 1994).
Dit laatste is belangrijk. Op deze wijze vervulden Addison
en Steele immers op creatieve wijze de voorwaarden die door Fénélon gesteld
werden aan vormende lectuur. Zo beschouwd is in de opvoeding van Sophie Le
Spectateur de antipode van Les Aventures de Télémaque. De lectuur
van Fénélons boek is het voorbeeld van hoe het niet mag - dromerijen, in het
geheim en geïsoleerd -, terwijl Le Spectateur het voorbeeld is van hoe
het wel moet - nuttig en aangenaam en vooral uitnodigend tot gesprek.
Dat heel wat thema's in Le Spectateur handelen over
de deugden van de vrouw - zowel als maagd, echtgenote en weduwe en dit zowel
wat betreft haar privé als publiek leven - behoeft geen betoog en is reeds
uitvoerig geanalyseerd (Heinrich, 1930; Leites, 1984). Voor onze vraagstelling
is echter één thematiek opvallend. Een rode draad doorheen Le Spectateur was
de kwestie van de Ladies Library. Geregeld doken vragen op betreffende
de samenstelling van een goede bibliotheek voor meisjes.
Het
vertrekpunt was de beschrijving van de bibliotheek van Eleonora 'who has turned
all the passions of her sex into a love of books' (Addison & Steele,
1970/1711-1714, p. 112). In feite werd hier een karikatuur gegeven van een
dergelijke bibliotheek: de bibliotheek was vooral mooi en zeer romantisch
opgebouwd, waarbij de boeken deel uitmaakten van het meubilair. Spectator vroeg
zich af of hij zich hier niet in een kunstmatige grot bevond in plaats van een
bibliotheek. Hij stelde trouwens vast 'that there were some
few which the lady had bought for her own use, but that most of them had been
got together, either because she had heard them praised, or because she had
seen the authors of them' (idem, p. 111). Het beeld van de grot roept duidelijk
Fénélons verwijt op dat de meeste vrouwen romans lezen die hen isoleren van de
werkelijke wereld. Spectator stelde in het vooruitzicht dat hij een lijst zou
geven van boeken die wel nuttig zijn. Een tijd later melde Eleonora dat de Spectator
een deel was geworden van haar tea equipage en dat ze wachtte met
nieuwe boeken te kopen tot de lijst van boeken die wel nuttig zijn,
gepubliceerd was (ibidem, p. 285). Spectator kwam echter niet met de lijst van
goede boeken. Hij bracht wel verslag uit van de vele suggesties die hij
gekregen had van allerlei betrokkenen: boekverkopers, echtgenoten, de dames
zelf, alsook 'men of learning'. Blijkbaar was de taak te moeilijk om
zijn belofte te houden. Als oplossing stelde hij voor dat de vrouwen zich
voorlopig zouden beperken tot de lectuur van The Spectator.
De lijst voor de goede Ladies Library werd (althans
in The Spectator - Steele zal later wel een catalogus uitgeven) nooit
gepubliceerd. Het lijkt er zelfs op dat de auteurs er niet echt meer in
geloofden. In elk geval lieten ze één van de protagonisten - Anabella - de
lectuur van het tijdschrift loven omwille van de vormende waarde ervan en
tegelijk waarschuwen voor de gevaren van de zelfstandige lectuur door vrouwen. Deze Anabella
besloot haar brief met 'I will proceed no further than to recommend the bishop
of Cambray's Education of a Daughter' (ibidem, p. 296). Met andere woorden,
Fénélon - de bisschop van Cambray - had in De l'éducation des Filles reeds
duidelijk aangegeven wat de gevaren van de lectuur in de opvoeding van meisjes
zijn en hoe deze gevaren voorkomen konden worden. The Spectator realiseerde
door zijn inhoud - nuttig en levensnabij - en door zijn vorm - brieven die door
middel van vraag en antwoord aanzetten tot gesprek - de voorwaarden die Fénélon
stelde en maakte alle andere boeken als het ware overbodig.
Besluit
Afsluitend kunnen we stellen dat Rousseau,
niet omwille van Sophies lectuur van Fénélons Les Aventures de Télémaque,
maar wel door de keuze van Le Spectateur van Addison en Steele als
lectuur voor Sophie, op subtiele wijze Fénélons opvattingen over lectuur in de
meisjesopvoeding onderschreef. Het verschil in opvoeding tussen Emile en Sophie
moet dan niet zozeer gezocht worden in de verschillende inhoud van Robinson
Crusoë en Les Aventures de Télémaque. Is de inhoud niet
onbelangrijk, minstens even belangrijk is de wijze waarop lectuur aangeboden en
begeleid wordt. In het kader van de opvoeding van Emile zocht Rousseau naar het
boek dat alle andere overbodig zou maken. Pragmatisch stelde hij dat andere
boeken dan Robinson Crusoë gelezen konden worden, maar dat
verzamelwerken geheel te mijden waren. De keuze van Le Spectateur voor
de opvoeding van Sophie zou begrepen kunnen worden als een bewijs voor de
gangbare interpretatie volgens dewelke de opvoeding van Emile en Sophie grondig
verschillend zijn. Wat niet geschikt is voor de opvoeding van de jongen is
misschien wel geschikt voor de opvoeding van het meisje. Men kan echter ook
stellen dat Le Spectateur eerder een afzonderlijk genre is, en wel een
dat een oplossing lijkt te bieden voor zowel de gevaren van het lezen in het
algemeen, als voor de lectuur van tekstverzamelingen in het bijzonder, en
vooral voor de vrouwelijke leescultuur (Sturkenboom, 1998). De moraliserende
tijdschriften in de stijl van de Spectator brachten immers niet zozeer
een verzameling van passages van andere auteurs, maar droegen allerlei
alledaagse thema's aan op een literaire wijze, waarbij morele kwesties werden
besproken omwille van de zedenverheffing.
Bovendien lijkt deze interpretatie goed aan te sluiten bij
het inzicht dat bij Rousseau vrouwen verschillende en met elkaar strijdende
rollen te vervullen hebben (De Graaf, 1996). Indien Sophie zowel een goede
minnares, een goede echtgenote, een goede huishoudster als een goede moeder van
de kinderen moet zijn, dan volstaat het niet haar in abstracto vrouwelijke
deugden voor te houden. Het is dan meer aangewezen haar door middel van
concrete situaties en gesprekken daarover de plichten van de honnêtes femmes
voor te houden.
In elk geval is het zo dat dit type tijdschriften een grote
verspreiding gekend heeft, zowel voor de opvoeding van het mannelijk gedeelte
van de bevolking, als de vrouwelijke wereld. In de realiteit lijken
tijdschriften - zoals de Spectator - de morele en pedagogische ambities
beter gediend te hebben dan literatuur. Rousseau zou voor wat de vrouwen
betreft dit niet betreurd hebben. Of hij het gebruik van dergelijke
'spectatoriale geschriften' voor de opvoeding van de man zou geapprecieerd
hebben, is twijfelachtig.
Literatuur
Addison, J. &
Steele, R. (1970/1711-1714). The Spectator in four volumes. (Ed. G. Smith). London: Everyman's Library.
Addison, J. & Steele, R. (1996/1726). Le Spectateur. (Ed. B. Duicq). Paris: La Bibliothéque.
Blaicher,
G. (1994). 'The improvement of the mind': Auffassungen vom Lesen bei John
Locke, Richard Steele and Joseph Addison. In P. Goetsch (Ed.), Lesen und Schreiben im 17.
und 18. Jahrhundert (pp. 91-107). Tübingen: Narr.
Boswell, J.
(1981/1764). Besuch bei Rousseau und Voltaire. Auszug aus Boswell on the Grand
Tour: Germany and Switzerland. Frankfurt: Europäische Verlagsanstalt.
Brandes, H.
(1994). Die Entstehung eines weiblichen Lesepublikums im 18. Jahrhundert. Von
den Frauenzimmerbibliotheken zu den literarischen Damengesellschaften. In P.
Goetsch (Ed.), Lesen und Schreiben im 17. und 18. Jahrhundert (pp.
125-133). Tübingen: Narr.
Buijnsters, P.J.
(1991). Spectatoriale
Geschriften. Utrecht:
HES.
Chérel, A.
(1970/1917). Fénélon au XVIIIe siècle en France (1715-1820), son
prestige, son influence. Genève:
Slatkine.
Crombrugge,
H. van (1995). Rousseau on family and education. Paedagogica Historica, 31, 445-480.
Fénélon (s.d./1678). De l'éducation des filles - Dialogues des morts. (Ed. E. Faquet). Paris: Nelson.
Fénélon (s.d./1699). Les aventures de Télémaque (Ed. M. Lefévre). Paris: Garnier.
Fourny, D. (1990). L'Emile et la question du livre. Studies on Voltaire and the
Eighteenth Century, 278, 309-319.
Ganochaud, C. (1999). La lecture, sa valeur, son intérêt chez Rousseau. In T. L'Aminot (Ed.), Jean-Jacques Rousseau et la lecture (pp. 3-18). Oxford: Voltaire Foundation.
Goré, J.L. (1968). Introduction. In Fénélon (1968/1699). Les
aventures de Télémaque (Ed. J.L. Goré) (pp. 25-59). Paris: Garnier.
Graaf, M. de
(1996). Vrouwelijkheid bij de pedagoog Jean-Jacques Rousseau. Amsterdam:
Proefschrift Universiteit van Amsterdam.
Heinrich, J.
(1930). Die Frauenfrage bei Steele und Addison. Eine Untersuchung zur
englischen Literatur- und Kulturgeschichte im 17./18. Jahrhundert. Leipzig:
Mayer & Müller.
Hillenaar, J. (1994). Le secret de Télémaque. Paris: Presses Universitaires de France.
Jurt, J. (1994).
Lesen und Schreiben bei Rousseau. In P. Goetsch (Ed.), Lesen und Schreiben
im 17. und 18. Jahrhundert (pp. 241-250). Tübingen: Narr.
Leites, E.
(1984). Good humor at home, good humor abroad: the intimacies of marriage and
the civilities of social life in the ethics of Richard Steele. In M.A. Nowak
(Ed.), Educating the
audience:
Addison, Steele and eighteenth-century culture (pp. 49-87). Los Angeles: Clark
Library-University of California.
Martin, J.
Roland (1985). Reclaiming a conversation. The ideal of educated woman. London:
Yale University Press.
Negroni, B. de (1987). La bibliothéque d'Emile et de Sophie. La fonction des livres dans la pédagogie de Rousseau. Dix-huitième Siècle, 19, 379-390.
Nowak, M.A.
(Ed.) (1984). Educating the audience: Addison, Steele and eighteenth-century
culture. Los Angeles: Clark Library- University of California.
Pau-Gillot, C. (1999). La bibliothéque de Julie. In T. L'Aminot
(Ed.), Jean-Jacques Rousseau et la lecture (pp. 77-92). Oxford: Voltaire Foundation.
Rau, F. (1980). Zur
Verbreitung und Nachahmung des Tatler und Spectator. Heidelberg: Winter
Universitätsverlag.
Ross, A. (1982). Introduction. In R. Steele & J. Addison, Selections from The Tatler and The Spectator (pp. 21-55). London: Penguin.
Rousseau, J.J. (1951/1762). Emile ou de l'éducation (Ed. F. & P. Richard). Paris: Garnier.
Rousseau, J.J. (1969). Emile et Sophie ou les solitaires. In J.J. Rousseau, Oeuvres complètes. Tome IV (pp. 881-924). Paris: NRF.
Rousseau, J.J. (1973/1769-1770). Les confessions (Ed. B. Gagnebin, M. Raymmond & C. Koenig). (2 vols.). Paris: Gallimard.
Rousseau, J.J. (s.d./1761). Julie ou la nouvelle Héloise.
Paris: Garnier.
Sturkenboom, D.M.B.
(1998). Spectators van hartstocht: sekse en emotionele cultuur in de
achttiende eeuw. Nijmegen: Proefschrift Katholieke Universiteit Nijmegen.
Termolle, P. (1999). Rousseau, lecteur et critique des compilateurs. In T. L'Aminot (Ed.), Jean-Jacques Rousseau et la lecture (pp. 65-76). Oxford: Voltaire Foundation.
Vanpée, J. (1999). Leçons de lecture dans l'Emile: de la
lettre à la fable. In T. L'Aminot (Ed.), Jean-Jacques Rousseau et la lecture
(pp. 217-230). Oxford:
Voltaire Foundation.
Noten
[1] We hebben alle Franse citaten vertaald.
De verwijzing betreft de Franse tekst.
© Pedagogiek,
jaargang 21 nr. 1, maart 2001, ISSN 1567-7109